Joost van den Vondel (1587 - 1679)

Vorige Menu Volgende
JOOST VAN DEN VONDEL

'[...] Wat onze spraeck belangt, die is, sedert weinige jaren herwaert, van bastertwoorden en onduitsch allengs geschuimt, en gebouwt [...] Deze spraeck wort 'tegenwoordigh in 's Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen Stedehouder, en 't Amsterdam, de maghtighste koopstadt der weerelt, allervolmaeckst gesproken, by lieden van goede opvoedinge', indien men der hovelingen en pleiteren en kooplieden onduitsche termen uitsluite: want 'te malle out Amsterdamsch en te plat Antwerpsch' te walgelijck, en niet onderscheidelijck genoegh. [...]'

Joost van den Vondel


(Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste, Amsterdam 1650)
Vers + handtekening Joost van de Vondel