|
2. De Geographia volgens de editie van Bazel
1540
2.A. Analyse van de tekst
Claudius Ptolemaeus werkte in het Alexandrië van de tweede eeuw. Hij
schreef dus Grieks. Latijnse vertalingen hebben zijn teksten, vanaf de
vijftiende eeuw voor velen in het Westen, toegankelijk gemaakt.
Het loont de moeite authentieke teksten van hem te lezen want hij is een
begeesterd en groot didacticus. We gebruiken de mooie tekstuitgave van Sebastian Münster’s
Geographia (Bazel 1540). J. Lelewel II, 176: Son
édition de Ptolemée, cinq fois imprimée…servit de
modèle à la nouvelle formation, pour les autres géographes à l’étranger. Een franse vertaling
vind je in het werk van Aujac (CB 2007/3552).
De Geographia bestaat uit acht
boeken (libri). Elk boek bevat meerdere hoofdstukken
(capita).
LIBER I
Claudii Ptolemaei Alexandrini, Geographicae enarrationis, liber primus telt 24 hoofdstukken.
Liber I Caput I
In quo differat Geographia a
Chorographia.
Geographia imitatio est picturae totius partis terrae
cognitae, cum iis quae sibi quasi universaliter sunt annexa.
Ter illustratie dezelfde tekst in de editie van Ulm 1482: “Cosmographia
designatrix imitatio est totius cogniti orbis cum his quae fere
universaliter sibi iunguntur.”
Differt autem a Chorographia, nam illa per partes loca
resecat, seorsumque singula et unumquodque iuxta se constituit, ac ferme omnia
etiam minutissima illa quae deprehendere possumus describit, veluti portus,
vicos, populos, necnon a primoribus fluminibus divertigia, et his similia.
Met deze begripsbepaling
begint Ptolemaeus zijn Geographia. Daarna
wordt duidelijk gesteld dat de aarde moet beschreven worden in functie van de
sterrenhemel.
Quapropter illa (Chorographia) quidem haud quaquam
mathematico indiget instituto, hic vero
pars (Geographia) ea praecipue requiritur.
Considerare enim oportet, et totius terrae figuram ac magnitudinem, nec non situm eius
ad coelum, quo cognita ipsius pars, quanta sit et qualis
recenseri possit, insuper et loca eius singula, sub quibus coelestis sphaerae sita sint parallelis, ex quibus et noctium et dierum magnitudines, et quae nam stellae fixae verticales
fiant, et quae super
terram, quaecumque sub terra ferantur semper, ac omnia quae
de habitationis ratione connectimus, percipi possunt. (Vertaling: Aujac
p. 307)
Ptolemaeus kan het niet
wegsteken hoe enthousiast hij wel is.
Quae cuncta sublimissimae ac pulcherimae sunt speculationis, quum humanis deprehensionibus per Mathematicas rationes ostendi possit, quo pacto
coelum ipsum natura se habeat, quoniam nobis magna
ex parte conspicuum esse potest. (Aujac p. 308)
Omwille van de leesbaarheid
werden de afkortingen aangevuld en de interpunctie soms veranderd.
Liber I Caput II.
In
dit hoofdstukje is maar één punt aan de orde: de beschrijving van
de
aarde dient te gebeuren met astronomische gegevens. Het centrum van de aarde is
het centrum van de sterrenhemel. Door een plaats te bepalen aan de hemel kan
men een plaats op aarde bepalen.
…sufficit enim supponere ambitum telluris
(tellus=aarde) in partes quotquot voluerimus, per totidemque partes ostendere
distantias in circulis maximis (d.i. de hemelbogen), super telluris
superficie descriptis.
(Aujac
p. 311)
In de capita III tot XX van
het eerste boek levert Ptolemaeus kritiek op Marinus van Tyrus.
Astronomische waarnemingen brengen
minder problemen mee dan de metingen op het terrein. Ptolemaeus is daar
trouwens minder in geïnteresseerd en zijn resultaten zijn geen verbeteringen
ten opzichte van Marinus en zeker niet ten opzichte van Eratosthenes.
Eratosthenes maakte (zo blijkt nu) de beste berekeningen. Een
graadboog op de evenaar berekende hij op 700 stadiën, (een stadie is ongeveer
185 m.), de omtrek van de aarde op 252.000 stadiën. Ptolemaeus bekwam 500
stadiën per graadboog op de evenaar en 180.000 stadiën voor de omtrek van de
aarde. De aarde werd daardoor veel te klein geschat met de bekende gevolgen
voor Columbus die Ptolemaeus volgde.
De capita XXI tot XXIV,
eerste boek, zijn technisch van aard en belangrijk om een wereldbol of een
wereldkaart te maken.
Caput XXI is een inleidend
hoofdstukje op de twee volgende.
Caput XXII leert hoe men de bewoonde wereld op een bol kan tekenen. De
cirkel van de evenaar wordt verdeeld in 360 graden. De cirkel door de twee
polen eveneens. Zo ontstaat het bekende netwerk: breedte- en lengtegraden zoals
nu nog algemeen gebruikt.
Caput XXIII bespreekt het gebruik van lengte- en breedtegraden: Expositio meridianorum & parallelorum qui descriptioni sunt apponendi.
Proinde isti (meridianen) interstitia horaria complectentur
duodecim, demonstratis
consequenter.
Theoretisch is het bepalen van de tijdszones
vrij eenvoudig. In de praktijk was dat een netelige kwestie ten tijde van
Ptolemaeus. De tijdszones werden berekend vanaf Alexandrië. De lengte van de
bewoonde wereld ging van de Canarische eilanden in het uiterste Westen tot 180°
naar het Oosten
Deze indeling was, ten tijde van Ptolemaeus, gebruikelijk, maar is nu, van
onze wereldkaarten verdwenen.
Ptolemaeus stelt bovendien 7 klimaatzones
in van ongeveer 16° Z. tot 63° N., de parallel door Thule, om de bewoonde
wereld te beschrijven. Het (legendarische) eiland Thule gold als de meest
noordelijke grens van de bewoonbare wereld.
De grens van de bewoonbare wereld in het Zuiden is de breedtecirkel door
kaap Rhapta en door Cattigara
(die moeilijk te bepalen is).
In de editie van Bazel 1540 neemt men afstand van Ptolemaeus: Nostro vero aevo, quando tota
Africa et littora eius cognita habentur,
plures versus meridiem statuendi sunt paralleli quam Ptolemaeus signaverit. Men vindt dan ook twee wereldkaarten in deze
atlas:
1.
Typus orbis universalis
2.
Typus orbis a Ptolemaeo descriptus. Descriptio orbis generalis, ut a Ptolemaeo situs eius secundum longum
et latum est deprehensus. Longitutudo tenet duntaxat semicirculum, hoc est
180 gradus, latitudo autem
80 fere gradus, 63 scilicet
ab aequatore versus septentrionem
et 16 versus Austrum.
Liber I Caput XXIV behandelt de vraag hoe men op een kaart de bewoonde
wereld kan weergeven. Ptolemaeus stelt twee mogelijkheden voor:
a)
de eenvoudige conische projectie met rechte lijnen
voor de meridianen en cirkelbogen voor de parallellen (bv. Rome 1478),
b)
de gecorrigeerde conische projectie met gebogen
meridianen en cirkelbogen voor de parallellen (bv. Bazel 1540).
Hij vindt dat de twee methoden moeten kunnen. De gecorrigeerde conische
projectie is de moeilijkste maar de beste. En, zoals altijd moet men ook hier, het
moeilijkste en dus het beste kiezen. De andere methode (de eenvoudige conische
projectie) is goed voor diegenen die het zich gemakkelijker willen maken.
Quae quum ita sint
mihi & hic & ubique,
quod melius est licet sit laboriosius,
deteriori tamen & faciliori, praeferendum erit:
ambos tamen simul ita
ordinatos modos observandos esse censeo eorum hominum gratia,
qui propter facilitatem,
ad expeditiorem modum sunt procliviores.
LIBRI II-VII
In de boeken II tot VII,4 worden alle gewesten van de wereld
overlopen te beginnen van het Noordwesten naar het Zuidoosten. Dat deel bestaat
uit een soort topografie met de coördinaten van steden, mondingen van stromen
enz. Het is vrij omvangrijk van boek 2 tot boek 7, hoofdstuk 4. De kaarten
vindt men meestal in een tweede deel na de tekst. Traditioneel worden er 26 regionale
kaarten getekend: 10 van Europa, 4 van Afrika en 12 van Azië. Deze kaarten worden
voorafgegaan door een wereldkaart. Van Ptolemaeus zelf zijn geen kaarten
bewaard gebleven maar Paul Dinse verdedigt terecht,
de stelling dat hij er wel tekende. (Acta Cartografica XXII, pp. 93-118. CB 2004/2646)
Liber VII, caput V
De grenzen van de bewoonde
wereld worden vastgelegd en de belangrijkste aardrijkskundige gegevens worden
in grote trekken beschreven onder de titel Descriptio summaria tabulae orbis. De grenzen: ab ortu solis
terra incognita... A meridie
similiter… Ab occasu etiam
terra incognita.
Ptolemaeus geeft volgende coördinaten: in het Zuiden:16° Z. voorbij de evenaar,
in het Noorden 63° N., dat is de breedtegraad die door het (legendarische)
eiland Thule loopt. De Canarische eilanden vormen de Westergrens: occidentalem vero finem
terminat ille [meridianus] qui
per fortunatas scribitur insulas. Vanaf
deze grens nummert Ptolemaeus de meridianen naar het Oosten. De as (72.000
stadiën) van de bewoonde wereld van het Westen tot het Oosten, die door Rhodos loopt, is tweemaal zo lang als de as van Zuid naar
Noord. Op een wereldkaart worden ook de 7 tijdszones aangegeven. Als
belangrijke aardrijkskundige gegevens vermeldt Ptolemaeus de 3 zeeën: 1.mare nostrum, 2.Hyrcanum mare, quod et Caspium dicitur, 3. mare quod iuxta
pelagus est Indicum.
De 3 continenten zijn Asia, Libya en Europa. Porro ex tribus illis continentibus, magnitudinis gratia, Asia est prima, secunda Libya, tertia Europa.
Het resultaat van deze
beschrijving moet een wereldkaart zijn zoals in de editie Bazel 1540 afgebeeld
staat. In de zestiende eeuw nam men daar echter al afstand van en men
publiceerde eerst een Typus orbis
universalis en daarna een Typus
orbis a Ptolemaeo descriptus.
Liber VII caput VI
Dit hoofdstukje bespreekt de manier om een armillairsfeer te
tekenen. Het resultaat kan men in de uitgave van Bazel 1540 zien.
Liber VII caput VII
Onder de titel Descriptio extensionis beschrijft Ptolemaeus hoe de bewoonde
wereld op een kaart kan getekend worden.
Verklaring bij de tekening
De tekening van S. Munster
vrij slordig, maar illustreert toch voortreffelijk de pragmatische werkwijze van
Ptolemaeus.
De buitenste cirkel is de
hemelsfeer.
De binnenste cirkel is de
aarde.
A is de Noordpool.
C is de Zuidpool.
E is het centrum van hemel en
aarde.
De rode lijn X S Y
is de parallel door Syene. Deze parallel wordt
gekozen omdat die de bewoonde wereld middendoor snijdt.
De parallel door Z
bakent de Zuidelijke grens van de bewoonde wereld af.
De parallel door V
bakent de Noordelijke grens af die door Thule loopt.
Het groene gebied
stelt de bewoonde wereld voor.
Liber VIII
In dit betrekkelijk kort boek
krijgt de cartograaf goede raad om de 26 regionale kaarten te tekenen.
Liber VIII Caput I-II
Omdat er over Europa meer
gegevens beschikbaar zijn kan men de schaal aanpassen om toch voldoende
gegevens te kunnen tekenen. Alle regionale kaarten hoeven niet dezelfde schaal
te hebben. Haud enim necesse
est, ut omnes tabulae invicem sint commensuratae, sed solum ut in singulis invicem conservetur ratio… wanneer men alleen een hoofd of
een hand tekent moet men niet op de verhouding met het geheel letten maar wel
wanneer men een heel lichaam wil tekenen …quemadmodum cum
caput solum depingimus, solum quae capitis
sunt, aut quum manum solum,
quae manus sunt solum. Non enim quae capitis sunt cum manu iungimus, nisi cum sub una figura totum facimus
hominem. Hoor je hier de
leraar niet?
Op de regionale kaarten moet
de naam van het werelddeel vermeld worden, de coördinaten, de landen die het
bevat, de verhouding tussen de lengte van de middelste parallel en de lengte
van de meridiaan op de kaart, de uiterste grenzen op de kaart en de voornaamste
steden met de metingen van de langste dagen en het verschil ten opzichte van
Alexandrië. Zie een afbeelding van deze inventaris over Gallia. Tertia Europae
tabula in “11 oudere uitgaven van de Geographia”,
de editie Bazel 1540.
Liber VIII Caput III-XXVIII
bevat de kaarten. Munsterus: Ne eadem bis ponamus, remittimus lectorem pro sequentibus huius libri capitibus ad tabulas geographicas.
Liber VIII Caput XXIX-XXX
bevat de inhoudstafel van de
kaarten, en tabellen.